zondag 28 november 2010
zaterdag 27 november 2010
Onze-Lieve-Vrouw van de Wonderdadige Medaille - Catharina Labouré - Rue du Bac, Parijs
vrijdag 26 november 2010
Kardinaal Walter Brandmuller:"Atheïsme is irrationeel"
"Why still believe?"
Cardinal Brandmuller responded: "The question is not a novelty. Friedrich Nietzsche makes his madman announce that God is dead and Yury Gagarin, the first Russian in space, on his trip of April 12, 1962, said that nowhere had he seen something that resembled God. Dawkins does not recognize God even as a hypothesis. For him God is a hallucination that exists only in the mind of a retarded person."
"In reality, the target of the atheists is not so much God but the Church, the Pope and the Vatican," said the prelate. He added that the Church has been attacked since the beginning of the Christian era, the Pope for 2000 years and the Vatican since its existence.
The cardinal addressed the topic of miracles, recalling what happened in Calanda, a small town not far from Saragossa, Spain, where there was a youth named Miguel Pellicer whose leg was amputated. Two years later and despite the difficulty in walking, the youth undertook the journey to the Marian shrine of Santa Maria del Pilar in Saragossa.
Once he arrived at the shrine, he prayed intensely to Mary to help him. That night an incredible event took place. When he woke up in the morning his leg had grown back, perfectly healthy.
To explain the miracles, Cardinal Brandmuller quoted William Shakespeare who said to followers of the Enlightenment: "There are more things between heaven and earth than your scholastic erudition can imagine."
The prelate explained that "modern man wants to come to himself through self-fulfillment, but he doesn't succeed by separating himself from God; he succeeds only if he turns to God."
Bron: Zenit.org
Cardinal Brandmuller responded: "The question is not a novelty. Friedrich Nietzsche makes his madman announce that God is dead and Yury Gagarin, the first Russian in space, on his trip of April 12, 1962, said that nowhere had he seen something that resembled God. Dawkins does not recognize God even as a hypothesis. For him God is a hallucination that exists only in the mind of a retarded person."
"In reality, the target of the atheists is not so much God but the Church, the Pope and the Vatican," said the prelate. He added that the Church has been attacked since the beginning of the Christian era, the Pope for 2000 years and the Vatican since its existence.
The cardinal addressed the topic of miracles, recalling what happened in Calanda, a small town not far from Saragossa, Spain, where there was a youth named Miguel Pellicer whose leg was amputated. Two years later and despite the difficulty in walking, the youth undertook the journey to the Marian shrine of Santa Maria del Pilar in Saragossa.
Once he arrived at the shrine, he prayed intensely to Mary to help him. That night an incredible event took place. When he woke up in the morning his leg had grown back, perfectly healthy.
To explain the miracles, Cardinal Brandmuller quoted William Shakespeare who said to followers of the Enlightenment: "There are more things between heaven and earth than your scholastic erudition can imagine."
The prelate explained that "modern man wants to come to himself through self-fulfillment, but he doesn't succeed by separating himself from God; he succeeds only if he turns to God."
Bron: Zenit.org
Sint Jan Berchmans (1599-1621)
Op 26 november vieren we Sint Jan Berchmans, een Vlaamse jongen uit Diest...
Zijn heiligheid zit hem niet in grote daden. Zijn religieus leven bestond erin precies wat hij als kind geleerd had, in dienst van God te stellen.
Gelovig leven, zo zouden we van Jan kunnen leren, betekent niet dat je iets moet doen wat je eigenlijk niet kunt.
Maar dat je de dingen die je kunt, doet in dienst van het Evangelie: het gewone met liefde.
Hij wordt vereerd als patroonheilige van schoolgaande jeugd en studenten, en van de Vlaamse jeugd in het bijzonder.
donderdag 25 november 2010
Pope-quote
"Het is een vertroosting te weten dat vele jongerengroepen de schoonheid hebben herontdekt van de aanbidding voor het Allerheiligste Sacrament... Ik bid dat deze eucharistische lente zich verder verspreid in alle parochies, in het bijzonder in België, de geboorteplaats van de Heilige Juliana van Cornillon."
Benedictus XVI, Algemene Audiëntie, 17 November, 2010
http://www.jongerlo.org/index.htm
zondag 21 november 2010
Het Feest van Christus Koning
Karel van Isacker (1913-2010) en de wraak van Wikipedia
Blog van Karl Drabbe
29-08-2010
http://www.doorbraak.org/blogs/77
Het is me toch wat. Eerst een Belga-berichtje, vervolgens De Standaard online, dan deredactie.be en het radionieuws. Allemaal brachten ze hetzelfde verhaal over Karel van Isacker. Alsof er nergens iemand was die wat verder kon kijken dan de Belga-neus lang is. Want we weten nu stellig dat te veel journalisten van te veel bladen de berichtjes van het persbureau te getrouw en zonder al te veel nadenken kopiëren. En wat nog het ergste is: zonder bronvermelding.
Woensdag 25 augustus konden we het weer meemaken. Radio en schrijvende pers berichtten op dezelfde manier over prof. em. dr. Karel van Isacker sj, die die dag overleden was – de man vierde de dag ervoor nog zijn 65e priesterjubileum. Alleen … ze kopieerden deze keer allen van Wikipedia. En met het gekende resultaten: foute berichtgeving. Het doet de reus die Van Isacker was, helemaal geen recht! Wij proberen het zelf opnieuw. En beter.
Van Isacker is geboren met een zilveren lepel in de mond, zoals de Britten zouden zeggen. Vader was katholiek minister Philip van Isacker. Karel werd opgevoed in een katholiek gezin, in Mechelen. Philip van Isacker behoorde tot de Vlaamsgezinde christendemocratische vleugel van de grote Katholieke Partij.
Hoewel het jezuïetencollege in Aalst hem enorm was tegengevallen – Karel deed acht jaar over zijn humaniora en noemde het college ‘een kazerne’ – koos hij in de poësis voor een geestelijke roeping. Na zijn rechtenstudies in Namen – waar hij Philip Willaert s.j., secretaris van wijlen Pirenne, tegen het lijf liep – koos hij resoluut voor de jezuïetenorde. In 1933 trad hij toe. Twaalf jaar later werd hij priester.
Hoofdredacteur
In 1949 betrad Van Isacker voor het eerst het publieke podium. 34 is hij als hij hoofdredacteur wordt van het het jaar tevoren opgerichte jezuïetenweekblad De Vlaamse Linie. Van Isacker gaf het blad een smoel én een opinie die breedgedragen was in Vlaanderen. Zoals de belgicistisch-katholieke kwaliteitskrant De Nieuwe Gids ‘haar’ weekblad De Spectator had, zo was de toen uitgesproken Vlaamsgezinde katholieke kwaliteitskrant De Standaard gezegend met een weekblad net rechts van haar: De Vlaamse Linie. Vooral onder Van Isacker zou het predicaat ‘Vlaams’ ook een inhoudelijke invulling krijgen. Tevoren was het eerder geografisch, omdat het blad werd gesticht als dochteronderneming van het succesvolle jezuïetenweekblad De Linie in Nederland.
Strijdend katholiek, was De Vlaamse Linie. Koningsgezind. En Vlaams. Dus ronduit rechts én ronduit pro-CVP (weet dat in die tijden de liberalen, net als de socialisten, links werden genoemd, omdat ze vrijzinning waren). Het blad verscheen onder de kop ‘voor outer en heerd’, maar onder Van Isacker werd de ‘heerd’ belangrijker. Het blad kende onder hem niet alleen een gevoelige stijging van het aantal lezers, hij kloeg luidop de excessen van de repressie aan. En dat in een blad dat werd uitgegeven – en dus gedragen – door Vlaanderens meest beruchte – en belangrijke – priesterorde. De bisschoppen zagen het niet graag gebeuren. Van Isacker trok de net uit de gevangenis ontslagen Lode Claes (later VU-senator) aan als politiek redacteur. Maar met Filip de Pillecyn, Robert Poulet, Arthur De Bruyne, Leo Picard, Albert De Jonghe, Paul Jamin en Hendrik Brugmans ook een breed scala van oud-collaborateurs en ‘neutralen’, van uitgesproken katholieken over voorstanders van de oecumene – één van de nagels waar Van Isacker op hamerde – en vrijzinnigen (Picard was zelfs socialist, horresco referens). Hij zag trouwens liever leken als medewerker; ‘zo weinig mogelijk rokken hier’ moet hij ooit tegen de censor gezegd hebben.
De sterke Vlaamse lijn was niet alleen het probleem van het blad – het bleef immers trouw aan de CVP en kloeg de afscheuringen van o.a. de Vlaamse Concentratie aan; ook niet de aanwezigheid van heel wat uitgesproken Vlaams-nationalisten, en vrijgelaten ‘zwarten’ op de redactie vormde een probleem. Maar het felle aanklagen van de repressie en daarmee gepaard gaande druk op de CVP, zorgde voor de finale doodsteek van Van Isacker. De bisschoppen slaagden er na het nodige lobbywerk in een censor in te stellen bij De Vlaamse Linie (pater Sallets). Maar daar was de nog jonge Van Isacker niet mee opgezet; hij wou het blad dan maar laten verschijnen met witte plekken. Dat gebrek aan volgzaamheid – voor een jezuïet! – werd hem niet in dank afgenomen. Overigens was het té ‘zwarte’ karakter een doorn in het oog van wel meer katholieken; het ACW, KA-groeperingen, de Bonden van het Heilig Hart – die met het blad colporteerden – en sommige jezuïeten voerden de druk op.
Nadat hij in april 1950 de Provinciaal zelf al had laten weten, ermee te willen stoppen, werd hij in mei 1950 vervangen door Albert Van den Daele sj. Voor hij van het toneel verdween, pleegde hij nog een laatste wapenfeit: het speciale 11 julinummer. Mechelen had dan wel een circulaire de wereld ingestuurd dat het blad niet mocht worden verspreid, de Katholieke Actie-jeugd verkocht er toch maar 9900 exemplaren van. In dat nummer had Lode Claes (pseudoniem Georges Frederickx) de resultaten gepubliceerd van een enquête naar de meest belangrijke Vlaming van het moment. De namen in de top-vijf spreken voor zich: Cyriel Verschaeve op één (met bijna een kwart van de uitgebrachte stemmen), vervolgens Lodewijk Dosfel, Frans Daels, Flor Grammens en Joris van Severen. De eerste ‘gematigde’ flamingant eindigde in de lijst op nummer tien: Frans van Cauwelaert. Het nummer lokte heel wat ziedende reacties uit en was zelfs het dominerende gespreksonderwerp op de bisschoppenconferentie van juli dat jaar.
Historisch onderzoek toont overigens aan dat De Vlaamse Linie het ‘zwarte Vlaanderen’ dedouaneerde bij de bredere katholieke bevolking en in die zin een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontwaken van de naoorlogse Vlaamse Beweging. Van Isacker heeft daar een niet onbelangrijke rol gespeeld.
Historicus
Een volgende stap in zijn carrière was de belangrijke overstap naar Ufsia, de voormalige jezuïetenuniversiteit in Antwerpen. Van Isacker doctoreerde op Wettelijk land, werkelijk land, werd vooral bekend voor zijn sociale geschiedenis – o.a. over de havenarbeiders; voor zijn meest geliefde ‘driedelige’ werk De Antwerpse dokwerker kreeg hij de prestigieuze Camille Huysmansprijs – en publiceerde over de christendemocratie en het daensisme. Van Isacker stond bekend als een gereputeerde en bevlogen prof geschiedenis, en dat al sinds 1950.
Bij het ruime publiek werd hij vooral opnieuw bekend toen zijn professoraat stilaan op z’n laatste benen liep. Vooral Mijn land in de kering (1978/1983) en Het land van de dwazen (1970) kenden veel succes. Met zijn publicatie Herderlijke brieven over politiek (1969) zou hij opnieuw met de vloek van de Mechelse kromstaf te maken krijgen. Ook de co-hoofdredactie van het vijftiendelige Twintig Eeuwen Vlaanderen droeg bij tot zijn bekendheid. Samen met de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging bracht het de Vlaamse emancipatie in boekvorm in menig huiskamer binnen.
Vooral ook zijn jarenlange studie over en strijd voor Irma Laplasse – volgens Van Isacker onschuldig ter dood veroordeeld tijdens de repressiedagen – kreeg heel wat media-aandacht. Door zijn inzet en lobbywerk werd het proces opnieuw geopend – Laplasse werd echter in 1995 opnieuw schuldig bevonden aan verklikking. Van Isacker noemde zijn publicaties hierover ‘de uitdrukking van een verontwaardiging over het onrecht waarvan een machteloze het slachtoffer werd, een vrouw zonder invloed, die niet eens wist wat er met haar gebeurde of waarvan men haar beschuldigde’. (In Ten huize van, XIV, Davidsfonds, 1978.)
Van Isacker was vooral een prof geschiedenis ‘voor de mensen’. Hij legde een programmaverklaring af in het dunne boekje Geschiedenis voor mensen (1960). Zijn historisch onderzoek moest – leesbaar – verwerkt worden in boeken voor een ruimer publiek. ‘Wat ik vergaar door eigen onderzoek en wat vakmensen mij hebben geleerd, breng ik bijeen in een boek dat zich niet tot specialisten richt maar tot alle mensen van mijn tijd. Ik probeer een antwoord te geven op enkele vragen die zij zichzelf stellen en waarvoor de sleutel vaak in het verleden ligt.’ (In Ten huize van, XIV) Hij belandde daarvoor bij uitgever De Nederlandsche Boekhandel van Albert Pelckmans, waar hij zowat al zijn werken kon uitgeven én ook ‘Mens & Tijd’ beheerde, in feite zijn hoogst eigen fonds historische uitgaven. In die reeks verschenen opvallend veel egodocumenten van en over uitgesproken Vlaams-nationale figuren, vaak zelfs over hun collaboratieverleden.
Tot slot raakte hij ook bij het televisiekijkende publiek bekend als lid van de Wetenschappelijke Commissie die de tv-programma’s over collaboratie en De Nieuwe Orde van Maurice De Wilde begeleidde. Hij raakte zo ook vervat in de kleine Historikerstreit die daarover in de kolommen van de Vlaamse pers werd gevoerd, en waarover Lode Claes zijn Het verdrongen verleden publiceerde (1983).
Groen?
Niet alleen op dat vlak, engageerde hij zich. Hoewel er geen structurele band was met Luc Versteylens groene fietsers en anti-Duwvaartbewegers, die in de tweede helft van de jaren ’70 het licht zagen – en aan de basis liggen van het huidige Groen!, zou ik Van Isacker als een van de eerste bewuste en bewogen ‘groenen’ van Vlaanderen durven noemen. Van Isacker verzette zich expliciet tegen de uitbreiding van de haven en de onteigening van de Antwerpse polders. Dat resulteerde in zijn – nogal eenzijdige – pamflet Het land van de dwazen; een aanklacht tegen milieuvervuiling en stedelijke verloedering. Die zag hij als resultaten van de vooruitgang – Groen! heeft trouwens niet enkel met Van Isacker erg ‘conservatieve’ wortels, maar dat is een ander verhaal.
Vervuiling en verloedering hebben een immense impact op het geestelijk leven van de mens, stelde Van Isacker. ‘Het milieu is het levende contact met het verleden en als dat vernietigd wordt, is men niet alleen van een stuk verleden afgesneden, maar van de geestelijke levensader zelf.’ En ‘Breken met de tradities is een doodzonde. Men bezondigt zich aan iets wat op den duur niet alleen en niet op de eerste plaats het biologische, maar vooral het geestelijke leven van de mens in gevaar brengt wanneer men het milieu, dat gestolde verleden, vernietigt. Wat met mij meegegroeid is in de jaren van mijn leven, dat ben ik en dat draagt mij. En zo worden wij allen samen gedragen door de wijsheid, door het inzicht van de vorige generaties. En zolang wij met het milieu, dat langzaam groeide uit die wijsheid en dat inzicht, contact hadden, droeg het ons en inspireerde het ons en maakte het ons gelukkig. En daarom is de vernietiging ervan niet op de eerste plaats het vernietigen van iets stoffelijks. Het is het wegslaan van de onontbeerlijke grondslag voor het geestesleven van de mens.’
Van Isacker trad op zeer late leeftijd nog toe tot een steuncomité van Doel 2020 dat het polderdorp koste wat kost wil behouden. Ook hier speelde zijn groen-conservatieve opvatting in door – opvatting die in de activistische kringen rond Doel duidelijk werd en nog wordt gedeeld.
Conservatief!
Daarmee kreeg het maatschappelijk van de bekende jezuïet engagement een duidelijk profiel. Van Isacker tekende het verder uit in zijn tweedelig, prachtig uitgegeven Mijn land in de kering, waarmee hij – meer dan met zijn andere werk – bekend werd bij het brede publiek.
In de kern is het een sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. Maar vooral in het tweede deel verliet Van Isacker het historiografische pad en sloeg hij een meer programmatorische richting in. Pessimisme en scepticisme staan er centraal; het boekdeel ademt een ‘Untergang des Abendlandes’ uit. Van Isacker was ervan overtuigd dat met heel West-Europa, Vlaanderen aan de rand van de beschaving dreigde te komen – door de ongebreidelde vooruitgang met haar industrialisering en individualisering, verlies voor het sacrale en het eeuwige, en gebrek aan respect voor tradities en verleden.
(Voor de petite histoire: de uitgever – en de lezer – heeft bijna een decennium lang moeten wachten op zijn lang aangekondigde opus magnum., Mijn land in de kering Van Isacker heeft tijdens het schrijven ervan Laplasses verhaal ‘ontdekt’ – de vraag waar en hoe zal nooit opgelost worden. Dat leidde tot een nieuwe roeping, namelijk om de schande over haar ongedaan te maken. Uitgever Herman Verstraete: ‘Karel antwoordde, aan de telefoon, dat hij nu voorrang gaf aan een andere studie. "Het gaat om een moord", zei hij letterlijk aan de telefoon. "Het gaat om een moord".’)
Karel Van Isacker is zijn ‘publieke carrière’ begonnen als iemand van ‘links’ in de Kerk. Hij mag met zijn inbreng in De Vlaamse Linie – waar hij de deuren opende voor de oecumene en voor vrijzinnigen – al een ‘rekkelijke’ genoemd worden – zeker voor die tijd, toen het nog ‘not done’ was om in een strijdend katholiek blad actieve vrijzinnigen aan het woord te laten.
Vanaf de late jaren 1970 bewoog hij zich meer en meer naar ‘rechts’ in de Kerk. Zijn opvattingen over vooruitgang en verlies van tradities in de samenleving, vertaalde hij ook naar de instelling waarin hij was opgegroeid en waaraan hij zijn hele leven had gegeven. Al in 1978, in het interview voor Ten huize van legde hij de vinger op de wonde: ‘het is mijn leed als historicus te ervaren hoe de Kerk als menselijk instituut steeds meeliep met de stroming van de tijd.’ En ‘nu ook weer loopt de Kerk mee met de stroming, met de mode van de tijd. Het is het meedoen aan een capitulatie.(…) Wij beleven inderdaad een tijd van capitulatie, en de volgende generatie zal zich met verstomming afvragen hoe een gemeenschap zo luchthartig, zo onnadenkend de schatten van het verleden door deuren en vensters kon gooien. Men capituleert omdat men mee wil doen met de geest, met de mode van de tijd. En het is de vraag waar de Kerk zal staan als deze mode fataal voorbij zal zijn, want niets verdwijnt sneller dan een mode. Dan riskeren wij ons in een verschrikkelijk geestelijk braakland te bevinden.’
Deze analyse ligt ook aan de basis van Ontwijding, het laatste boek dat hij heeft uitgegeven (1989) – niet bij DNB/Pelckmans, maar in de Forum-reeks van het Davidsfonds, waar ook Mark Grammens publiceerde, in se de man die in de laatste jaren van De Linie de rol speelde die Van Isacker had in De Vlaamse Linie: die van ‘rekkelijke’ – zelfs progressieve geloofsbelijder en overtuigde strijder voor Vlaanderens emancipatie. Ontwijding was begin jaren 1990 verplichte lectuur voor wie zich toen in overtuigde, conservatieve katholieke kringen begaf– sommige studenten aan de KU Leuven dweepten ermee. Het was zijn afscheid van Rome zoals Rome zich toen opstelde, afscheid van Vaticanum II, en een verzoening met de oude Tridentijnse ritus, die hij gedurende jaren beleefde in de zelf opgerichte kapel Sint-Michaël in het onooglijk kleine Limburgse dorpje Niel-bij-As. Daar ontving hij iedereen die hem wou spreken, iedereen die hem wou interviewen over het verleden, iedereen die met hem – ingetogen – de eucharistie wilde vieren. Op zijn manier, zoals ze twee millennia werd gevierd.
Dinaso?
Vlaamsgezind is Van Isacker altijd geweest en gebleven. Zijn engagement en duidelijke lijn in De Vlaamse Linie is daar één voorbeeld van. Van Isacker celebreerde regelmatig de eucharistieviering die de IJzerbedevaart voorafging. Ook in de herdenkingsdienst bij het overlijden van Lode Claes ging hij voor. Zijn co-hoofdredacteurschap van het monumentale Twintig Eeuwen Vlaanderen (1972-1976) was een duidelijk signaal. In 1985 bad hij voor op de ’14 repressiestaties’ tijdens een amnestiebetoging van het Taal-Aktie-Komitee. In 1998 ondertekende hij met veel overtuiging het OVV-manifest Vlaanderen staat in Europa. Van Isacker was ook lid van het Aanbevelingscomité van de radicale IJzerwake.
Van Isacker heeft al wat omzwervingen achter de rug in Vlaanderen. En toch, hij wandelde niet. Van Isacker schreed. Op late leeftijd opnieuw in zwarte soutane. Het hoofd lichtjes de lucht in – in mijn herinnering leek hij op dat vlak op Manu Ruys. Stijl was belangrijk. Een dinaso, niet in feiten zoals zijn ‘collega’ Luc Versteylen sj. of zijn goede vriend Lode Claes, maar wél in stijl en optreden. Zo ook in zijn late ‘herroeping’ naar de traditionele Roomse kerk, met haar eeuwenoude rites die in Vaticanum II als kind met het badwater werden weggegooid.
29-08-2010
http://www.doorbraak.org/blogs/77
Het is me toch wat. Eerst een Belga-berichtje, vervolgens De Standaard online, dan deredactie.be en het radionieuws. Allemaal brachten ze hetzelfde verhaal over Karel van Isacker. Alsof er nergens iemand was die wat verder kon kijken dan de Belga-neus lang is. Want we weten nu stellig dat te veel journalisten van te veel bladen de berichtjes van het persbureau te getrouw en zonder al te veel nadenken kopiëren. En wat nog het ergste is: zonder bronvermelding.
Woensdag 25 augustus konden we het weer meemaken. Radio en schrijvende pers berichtten op dezelfde manier over prof. em. dr. Karel van Isacker sj, die die dag overleden was – de man vierde de dag ervoor nog zijn 65e priesterjubileum. Alleen … ze kopieerden deze keer allen van Wikipedia. En met het gekende resultaten: foute berichtgeving. Het doet de reus die Van Isacker was, helemaal geen recht! Wij proberen het zelf opnieuw. En beter.
Van Isacker is geboren met een zilveren lepel in de mond, zoals de Britten zouden zeggen. Vader was katholiek minister Philip van Isacker. Karel werd opgevoed in een katholiek gezin, in Mechelen. Philip van Isacker behoorde tot de Vlaamsgezinde christendemocratische vleugel van de grote Katholieke Partij.
Hoewel het jezuïetencollege in Aalst hem enorm was tegengevallen – Karel deed acht jaar over zijn humaniora en noemde het college ‘een kazerne’ – koos hij in de poësis voor een geestelijke roeping. Na zijn rechtenstudies in Namen – waar hij Philip Willaert s.j., secretaris van wijlen Pirenne, tegen het lijf liep – koos hij resoluut voor de jezuïetenorde. In 1933 trad hij toe. Twaalf jaar later werd hij priester.
Hoofdredacteur
In 1949 betrad Van Isacker voor het eerst het publieke podium. 34 is hij als hij hoofdredacteur wordt van het het jaar tevoren opgerichte jezuïetenweekblad De Vlaamse Linie. Van Isacker gaf het blad een smoel én een opinie die breedgedragen was in Vlaanderen. Zoals de belgicistisch-katholieke kwaliteitskrant De Nieuwe Gids ‘haar’ weekblad De Spectator had, zo was de toen uitgesproken Vlaamsgezinde katholieke kwaliteitskrant De Standaard gezegend met een weekblad net rechts van haar: De Vlaamse Linie. Vooral onder Van Isacker zou het predicaat ‘Vlaams’ ook een inhoudelijke invulling krijgen. Tevoren was het eerder geografisch, omdat het blad werd gesticht als dochteronderneming van het succesvolle jezuïetenweekblad De Linie in Nederland.
Strijdend katholiek, was De Vlaamse Linie. Koningsgezind. En Vlaams. Dus ronduit rechts én ronduit pro-CVP (weet dat in die tijden de liberalen, net als de socialisten, links werden genoemd, omdat ze vrijzinning waren). Het blad verscheen onder de kop ‘voor outer en heerd’, maar onder Van Isacker werd de ‘heerd’ belangrijker. Het blad kende onder hem niet alleen een gevoelige stijging van het aantal lezers, hij kloeg luidop de excessen van de repressie aan. En dat in een blad dat werd uitgegeven – en dus gedragen – door Vlaanderens meest beruchte – en belangrijke – priesterorde. De bisschoppen zagen het niet graag gebeuren. Van Isacker trok de net uit de gevangenis ontslagen Lode Claes (later VU-senator) aan als politiek redacteur. Maar met Filip de Pillecyn, Robert Poulet, Arthur De Bruyne, Leo Picard, Albert De Jonghe, Paul Jamin en Hendrik Brugmans ook een breed scala van oud-collaborateurs en ‘neutralen’, van uitgesproken katholieken over voorstanders van de oecumene – één van de nagels waar Van Isacker op hamerde – en vrijzinnigen (Picard was zelfs socialist, horresco referens). Hij zag trouwens liever leken als medewerker; ‘zo weinig mogelijk rokken hier’ moet hij ooit tegen de censor gezegd hebben.
De sterke Vlaamse lijn was niet alleen het probleem van het blad – het bleef immers trouw aan de CVP en kloeg de afscheuringen van o.a. de Vlaamse Concentratie aan; ook niet de aanwezigheid van heel wat uitgesproken Vlaams-nationalisten, en vrijgelaten ‘zwarten’ op de redactie vormde een probleem. Maar het felle aanklagen van de repressie en daarmee gepaard gaande druk op de CVP, zorgde voor de finale doodsteek van Van Isacker. De bisschoppen slaagden er na het nodige lobbywerk in een censor in te stellen bij De Vlaamse Linie (pater Sallets). Maar daar was de nog jonge Van Isacker niet mee opgezet; hij wou het blad dan maar laten verschijnen met witte plekken. Dat gebrek aan volgzaamheid – voor een jezuïet! – werd hem niet in dank afgenomen. Overigens was het té ‘zwarte’ karakter een doorn in het oog van wel meer katholieken; het ACW, KA-groeperingen, de Bonden van het Heilig Hart – die met het blad colporteerden – en sommige jezuïeten voerden de druk op.
Nadat hij in april 1950 de Provinciaal zelf al had laten weten, ermee te willen stoppen, werd hij in mei 1950 vervangen door Albert Van den Daele sj. Voor hij van het toneel verdween, pleegde hij nog een laatste wapenfeit: het speciale 11 julinummer. Mechelen had dan wel een circulaire de wereld ingestuurd dat het blad niet mocht worden verspreid, de Katholieke Actie-jeugd verkocht er toch maar 9900 exemplaren van. In dat nummer had Lode Claes (pseudoniem Georges Frederickx) de resultaten gepubliceerd van een enquête naar de meest belangrijke Vlaming van het moment. De namen in de top-vijf spreken voor zich: Cyriel Verschaeve op één (met bijna een kwart van de uitgebrachte stemmen), vervolgens Lodewijk Dosfel, Frans Daels, Flor Grammens en Joris van Severen. De eerste ‘gematigde’ flamingant eindigde in de lijst op nummer tien: Frans van Cauwelaert. Het nummer lokte heel wat ziedende reacties uit en was zelfs het dominerende gespreksonderwerp op de bisschoppenconferentie van juli dat jaar.
Historisch onderzoek toont overigens aan dat De Vlaamse Linie het ‘zwarte Vlaanderen’ dedouaneerde bij de bredere katholieke bevolking en in die zin een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontwaken van de naoorlogse Vlaamse Beweging. Van Isacker heeft daar een niet onbelangrijke rol gespeeld.
Historicus
Een volgende stap in zijn carrière was de belangrijke overstap naar Ufsia, de voormalige jezuïetenuniversiteit in Antwerpen. Van Isacker doctoreerde op Wettelijk land, werkelijk land, werd vooral bekend voor zijn sociale geschiedenis – o.a. over de havenarbeiders; voor zijn meest geliefde ‘driedelige’ werk De Antwerpse dokwerker kreeg hij de prestigieuze Camille Huysmansprijs – en publiceerde over de christendemocratie en het daensisme. Van Isacker stond bekend als een gereputeerde en bevlogen prof geschiedenis, en dat al sinds 1950.
Bij het ruime publiek werd hij vooral opnieuw bekend toen zijn professoraat stilaan op z’n laatste benen liep. Vooral Mijn land in de kering (1978/1983) en Het land van de dwazen (1970) kenden veel succes. Met zijn publicatie Herderlijke brieven over politiek (1969) zou hij opnieuw met de vloek van de Mechelse kromstaf te maken krijgen. Ook de co-hoofdredactie van het vijftiendelige Twintig Eeuwen Vlaanderen droeg bij tot zijn bekendheid. Samen met de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging bracht het de Vlaamse emancipatie in boekvorm in menig huiskamer binnen.
Vooral ook zijn jarenlange studie over en strijd voor Irma Laplasse – volgens Van Isacker onschuldig ter dood veroordeeld tijdens de repressiedagen – kreeg heel wat media-aandacht. Door zijn inzet en lobbywerk werd het proces opnieuw geopend – Laplasse werd echter in 1995 opnieuw schuldig bevonden aan verklikking. Van Isacker noemde zijn publicaties hierover ‘de uitdrukking van een verontwaardiging over het onrecht waarvan een machteloze het slachtoffer werd, een vrouw zonder invloed, die niet eens wist wat er met haar gebeurde of waarvan men haar beschuldigde’. (In Ten huize van, XIV, Davidsfonds, 1978.)
Van Isacker was vooral een prof geschiedenis ‘voor de mensen’. Hij legde een programmaverklaring af in het dunne boekje Geschiedenis voor mensen (1960). Zijn historisch onderzoek moest – leesbaar – verwerkt worden in boeken voor een ruimer publiek. ‘Wat ik vergaar door eigen onderzoek en wat vakmensen mij hebben geleerd, breng ik bijeen in een boek dat zich niet tot specialisten richt maar tot alle mensen van mijn tijd. Ik probeer een antwoord te geven op enkele vragen die zij zichzelf stellen en waarvoor de sleutel vaak in het verleden ligt.’ (In Ten huize van, XIV) Hij belandde daarvoor bij uitgever De Nederlandsche Boekhandel van Albert Pelckmans, waar hij zowat al zijn werken kon uitgeven én ook ‘Mens & Tijd’ beheerde, in feite zijn hoogst eigen fonds historische uitgaven. In die reeks verschenen opvallend veel egodocumenten van en over uitgesproken Vlaams-nationale figuren, vaak zelfs over hun collaboratieverleden.
Tot slot raakte hij ook bij het televisiekijkende publiek bekend als lid van de Wetenschappelijke Commissie die de tv-programma’s over collaboratie en De Nieuwe Orde van Maurice De Wilde begeleidde. Hij raakte zo ook vervat in de kleine Historikerstreit die daarover in de kolommen van de Vlaamse pers werd gevoerd, en waarover Lode Claes zijn Het verdrongen verleden publiceerde (1983).
Groen?
Niet alleen op dat vlak, engageerde hij zich. Hoewel er geen structurele band was met Luc Versteylens groene fietsers en anti-Duwvaartbewegers, die in de tweede helft van de jaren ’70 het licht zagen – en aan de basis liggen van het huidige Groen!, zou ik Van Isacker als een van de eerste bewuste en bewogen ‘groenen’ van Vlaanderen durven noemen. Van Isacker verzette zich expliciet tegen de uitbreiding van de haven en de onteigening van de Antwerpse polders. Dat resulteerde in zijn – nogal eenzijdige – pamflet Het land van de dwazen; een aanklacht tegen milieuvervuiling en stedelijke verloedering. Die zag hij als resultaten van de vooruitgang – Groen! heeft trouwens niet enkel met Van Isacker erg ‘conservatieve’ wortels, maar dat is een ander verhaal.
Vervuiling en verloedering hebben een immense impact op het geestelijk leven van de mens, stelde Van Isacker. ‘Het milieu is het levende contact met het verleden en als dat vernietigd wordt, is men niet alleen van een stuk verleden afgesneden, maar van de geestelijke levensader zelf.’ En ‘Breken met de tradities is een doodzonde. Men bezondigt zich aan iets wat op den duur niet alleen en niet op de eerste plaats het biologische, maar vooral het geestelijke leven van de mens in gevaar brengt wanneer men het milieu, dat gestolde verleden, vernietigt. Wat met mij meegegroeid is in de jaren van mijn leven, dat ben ik en dat draagt mij. En zo worden wij allen samen gedragen door de wijsheid, door het inzicht van de vorige generaties. En zolang wij met het milieu, dat langzaam groeide uit die wijsheid en dat inzicht, contact hadden, droeg het ons en inspireerde het ons en maakte het ons gelukkig. En daarom is de vernietiging ervan niet op de eerste plaats het vernietigen van iets stoffelijks. Het is het wegslaan van de onontbeerlijke grondslag voor het geestesleven van de mens.’
Van Isacker trad op zeer late leeftijd nog toe tot een steuncomité van Doel 2020 dat het polderdorp koste wat kost wil behouden. Ook hier speelde zijn groen-conservatieve opvatting in door – opvatting die in de activistische kringen rond Doel duidelijk werd en nog wordt gedeeld.
Conservatief!
Daarmee kreeg het maatschappelijk van de bekende jezuïet engagement een duidelijk profiel. Van Isacker tekende het verder uit in zijn tweedelig, prachtig uitgegeven Mijn land in de kering, waarmee hij – meer dan met zijn andere werk – bekend werd bij het brede publiek.
In de kern is het een sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. Maar vooral in het tweede deel verliet Van Isacker het historiografische pad en sloeg hij een meer programmatorische richting in. Pessimisme en scepticisme staan er centraal; het boekdeel ademt een ‘Untergang des Abendlandes’ uit. Van Isacker was ervan overtuigd dat met heel West-Europa, Vlaanderen aan de rand van de beschaving dreigde te komen – door de ongebreidelde vooruitgang met haar industrialisering en individualisering, verlies voor het sacrale en het eeuwige, en gebrek aan respect voor tradities en verleden.
(Voor de petite histoire: de uitgever – en de lezer – heeft bijna een decennium lang moeten wachten op zijn lang aangekondigde opus magnum., Mijn land in de kering Van Isacker heeft tijdens het schrijven ervan Laplasses verhaal ‘ontdekt’ – de vraag waar en hoe zal nooit opgelost worden. Dat leidde tot een nieuwe roeping, namelijk om de schande over haar ongedaan te maken. Uitgever Herman Verstraete: ‘Karel antwoordde, aan de telefoon, dat hij nu voorrang gaf aan een andere studie. "Het gaat om een moord", zei hij letterlijk aan de telefoon. "Het gaat om een moord".’)
Karel Van Isacker is zijn ‘publieke carrière’ begonnen als iemand van ‘links’ in de Kerk. Hij mag met zijn inbreng in De Vlaamse Linie – waar hij de deuren opende voor de oecumene en voor vrijzinnigen – al een ‘rekkelijke’ genoemd worden – zeker voor die tijd, toen het nog ‘not done’ was om in een strijdend katholiek blad actieve vrijzinnigen aan het woord te laten.
Vanaf de late jaren 1970 bewoog hij zich meer en meer naar ‘rechts’ in de Kerk. Zijn opvattingen over vooruitgang en verlies van tradities in de samenleving, vertaalde hij ook naar de instelling waarin hij was opgegroeid en waaraan hij zijn hele leven had gegeven. Al in 1978, in het interview voor Ten huize van legde hij de vinger op de wonde: ‘het is mijn leed als historicus te ervaren hoe de Kerk als menselijk instituut steeds meeliep met de stroming van de tijd.’ En ‘nu ook weer loopt de Kerk mee met de stroming, met de mode van de tijd. Het is het meedoen aan een capitulatie.(…) Wij beleven inderdaad een tijd van capitulatie, en de volgende generatie zal zich met verstomming afvragen hoe een gemeenschap zo luchthartig, zo onnadenkend de schatten van het verleden door deuren en vensters kon gooien. Men capituleert omdat men mee wil doen met de geest, met de mode van de tijd. En het is de vraag waar de Kerk zal staan als deze mode fataal voorbij zal zijn, want niets verdwijnt sneller dan een mode. Dan riskeren wij ons in een verschrikkelijk geestelijk braakland te bevinden.’
Deze analyse ligt ook aan de basis van Ontwijding, het laatste boek dat hij heeft uitgegeven (1989) – niet bij DNB/Pelckmans, maar in de Forum-reeks van het Davidsfonds, waar ook Mark Grammens publiceerde, in se de man die in de laatste jaren van De Linie de rol speelde die Van Isacker had in De Vlaamse Linie: die van ‘rekkelijke’ – zelfs progressieve geloofsbelijder en overtuigde strijder voor Vlaanderens emancipatie. Ontwijding was begin jaren 1990 verplichte lectuur voor wie zich toen in overtuigde, conservatieve katholieke kringen begaf– sommige studenten aan de KU Leuven dweepten ermee. Het was zijn afscheid van Rome zoals Rome zich toen opstelde, afscheid van Vaticanum II, en een verzoening met de oude Tridentijnse ritus, die hij gedurende jaren beleefde in de zelf opgerichte kapel Sint-Michaël in het onooglijk kleine Limburgse dorpje Niel-bij-As. Daar ontving hij iedereen die hem wou spreken, iedereen die hem wou interviewen over het verleden, iedereen die met hem – ingetogen – de eucharistie wilde vieren. Op zijn manier, zoals ze twee millennia werd gevierd.
Dinaso?
Vlaamsgezind is Van Isacker altijd geweest en gebleven. Zijn engagement en duidelijke lijn in De Vlaamse Linie is daar één voorbeeld van. Van Isacker celebreerde regelmatig de eucharistieviering die de IJzerbedevaart voorafging. Ook in de herdenkingsdienst bij het overlijden van Lode Claes ging hij voor. Zijn co-hoofdredacteurschap van het monumentale Twintig Eeuwen Vlaanderen (1972-1976) was een duidelijk signaal. In 1985 bad hij voor op de ’14 repressiestaties’ tijdens een amnestiebetoging van het Taal-Aktie-Komitee. In 1998 ondertekende hij met veel overtuiging het OVV-manifest Vlaanderen staat in Europa. Van Isacker was ook lid van het Aanbevelingscomité van de radicale IJzerwake.
Van Isacker heeft al wat omzwervingen achter de rug in Vlaanderen. En toch, hij wandelde niet. Van Isacker schreed. Op late leeftijd opnieuw in zwarte soutane. Het hoofd lichtjes de lucht in – in mijn herinnering leek hij op dat vlak op Manu Ruys. Stijl was belangrijk. Een dinaso, niet in feiten zoals zijn ‘collega’ Luc Versteylen sj. of zijn goede vriend Lode Claes, maar wél in stijl en optreden. Zo ook in zijn late ‘herroeping’ naar de traditionele Roomse kerk, met haar eeuwenoude rites die in Vaticanum II als kind met het badwater werden weggegooid.
Maranatha - Kom, Heer Jezus! - 1 Kor 16,22
donderdag 18 november 2010
Paus Benedictus XVI huldigt de heilige Juliana van Cornillon
Paus Benedictus XVI huldigde in zijn serie preken over belangrijke vrouwen uit de kerkgeschiedenis de Belgische mystica en heilige Juliana van Cornillon (ca 1192 – 1258), beter bekend als Juliana van Luik. Zij trad op vijfjarige leeftijd in, werd kanunnikes van Sint-Augustinus en in 1222 priorin van het klooster Mont-Cornillon bij Luik. Vanwege haar strengheid werd zij meermaals verjaagd.
Benedictus XVI prees haar tijdens zijn wekelijkse audiëntie van woensdag omdat zij, door haar grote godsvrucht tot en visioenen over het Heilig Sacrament, de basis legde voor het ontstaan van Sacramentsdag. Onder haar impuls organiseerde bisschop Robert van Luik voor het eerst een Sacramentsdag. In 1264 kondigde paus Urbanus IV (1195 – 1264) dit feest af voor de hele kerk. Omdat die afkondiging samenviel met zijn dood duurde het nog tot 1311 voordat het dankzij paus Clemens V algemeen ingang vond. Clemens V gaf de grote theoloog Thomas van Aquino opdracht om de teksten voor de liturgie te schrijven, die tot op vandaag nog steeds tijdens dit belangrijke feest gebruikt worden. Sacramentsdag wordt nu nog gevierd op de donderdag na Drievuldigheidszondag (de eerste zondag na Pinksteren). De zondag na dit feest is Sacramentszondag, traditioneel de dag waarop een sacramentsprocessie uitgaat.
Paus Benedictus XVI stimuleerde in zijn preek de eucharistische aanbidding en hij toonde zich tevreden omdat steeds meer jongeren deze praktijk van het gebed en de aanbidding voor het Heilig Sacrament ontdekken en leren waarderen. Hij sprak de hoop uit dat deze praktijk zich steeds sterker zou verspreiden in alle parochies, in het bijzonder ook in België – “het vaderland van de heilige”.
Bron: Kerknet
Benedictus XVI prees haar tijdens zijn wekelijkse audiëntie van woensdag omdat zij, door haar grote godsvrucht tot en visioenen over het Heilig Sacrament, de basis legde voor het ontstaan van Sacramentsdag. Onder haar impuls organiseerde bisschop Robert van Luik voor het eerst een Sacramentsdag. In 1264 kondigde paus Urbanus IV (1195 – 1264) dit feest af voor de hele kerk. Omdat die afkondiging samenviel met zijn dood duurde het nog tot 1311 voordat het dankzij paus Clemens V algemeen ingang vond. Clemens V gaf de grote theoloog Thomas van Aquino opdracht om de teksten voor de liturgie te schrijven, die tot op vandaag nog steeds tijdens dit belangrijke feest gebruikt worden. Sacramentsdag wordt nu nog gevierd op de donderdag na Drievuldigheidszondag (de eerste zondag na Pinksteren). De zondag na dit feest is Sacramentszondag, traditioneel de dag waarop een sacramentsprocessie uitgaat.
Paus Benedictus XVI stimuleerde in zijn preek de eucharistische aanbidding en hij toonde zich tevreden omdat steeds meer jongeren deze praktijk van het gebed en de aanbidding voor het Heilig Sacrament ontdekken en leren waarderen. Hij sprak de hoop uit dat deze praktijk zich steeds sterker zou verspreiden in alle parochies, in het bijzonder ook in België – “het vaderland van de heilige”.
Bron: Kerknet
dinsdag 16 november 2010
maandag 15 november 2010
San Martino - 11 november
Maarten werd rond 316 geboren in Savaria (Hongarije) als zoon van Romeinse ouders. Op jonge leeftijd werd hij soldaat en als 15-jarige trok hij naar Gallië. Bij een stadspoort van Amiens ontmoette hij een bedelaar, aan wie hij de helft van zijn mantel gaf. Omdat de helft van de mantel eigendom was van Rome kon hij slechts zijn eigen helft weggeven.
Volgens een legende was deze bedelaar een verschijning van Jezus, of stond de bedelaar symbool voor Christus die Zelf zei: "Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed." (Zie Matteüs 25:36). Maarten liet zich bekeren en verliet het leger.
Op 19-jarige leeftijd werd hij duiveluitdrijver. Ook leefde hij enige tijd als kluizenaar op het eiland Gallinaria bij Genua, en verder stichtte hij een klooster bij Poitiers, het eerste klooster op Franse bodem.
In 371 werd Maarten door de bevolking van Tours gekozen tot bisschop.
In 397 stierf Maarten aan koortsen. Hij was toen ongeveer tachtig jaar oud. Hij werd op 11 november begraven in de basiliek van Tours.
11 November staat ook in Italië in het teken van San Martino, oftewel Sint Maarten.
Van oorsprong natuurlijk een kerkelijk feest, maar de heilige wordt hier ook in verband gebracht met een klimatologisch verschijnsel: de zomer van Sint Maarten (l’estate di San Martino). In de vaak al koude en natte novembermaand komen er nog een paar warme dagen voor die doen herinneren aan de zomer.
De legende vertelt dat de heilige, op weg naar huis, een arme man tegenkwam, slechts schaars gekleed op weg in het al winterse landschap. Maarten sneed met zijn zwaard de helft van zijn mantel af en gaf dat aan de arme man. Deze goede daad bleef in het hemelse niet onopgemerkt want onmiddellijk smolt de sneeuw, ging de wind liggen en steeg de temperatuur tot een zomerse waarde. Hetzelfde tafereel herhaalde zich nog twee maal in de daaropvolgende dagen.
Deze korte ‘zomer’ met temperaturen rond 20 graden werd inderdaad voor komend weekend voorspeld. Het komt alle boeren goed van pas, want de olijven moeten in deze tijd worden geplukt. Met San Martino lopen ook de landgebruikscontracten van de boeren af of worden verlengd.
‘Sintmaarten’ (fare San Martino) is in het Italiaans dan ook een werkwoord dat ‘verhuizen’ betekent. En – niet onbelangrijk - met Sint Maarten kan ook de eerste nieuwe wijn van het jaar worden gedronken.
Volgens een legende was deze bedelaar een verschijning van Jezus, of stond de bedelaar symbool voor Christus die Zelf zei: "Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed." (Zie Matteüs 25:36). Maarten liet zich bekeren en verliet het leger.
Op 19-jarige leeftijd werd hij duiveluitdrijver. Ook leefde hij enige tijd als kluizenaar op het eiland Gallinaria bij Genua, en verder stichtte hij een klooster bij Poitiers, het eerste klooster op Franse bodem.
In 371 werd Maarten door de bevolking van Tours gekozen tot bisschop.
In 397 stierf Maarten aan koortsen. Hij was toen ongeveer tachtig jaar oud. Hij werd op 11 november begraven in de basiliek van Tours.
11 November staat ook in Italië in het teken van San Martino, oftewel Sint Maarten.
Van oorsprong natuurlijk een kerkelijk feest, maar de heilige wordt hier ook in verband gebracht met een klimatologisch verschijnsel: de zomer van Sint Maarten (l’estate di San Martino). In de vaak al koude en natte novembermaand komen er nog een paar warme dagen voor die doen herinneren aan de zomer.
De legende vertelt dat de heilige, op weg naar huis, een arme man tegenkwam, slechts schaars gekleed op weg in het al winterse landschap. Maarten sneed met zijn zwaard de helft van zijn mantel af en gaf dat aan de arme man. Deze goede daad bleef in het hemelse niet onopgemerkt want onmiddellijk smolt de sneeuw, ging de wind liggen en steeg de temperatuur tot een zomerse waarde. Hetzelfde tafereel herhaalde zich nog twee maal in de daaropvolgende dagen.
Deze korte ‘zomer’ met temperaturen rond 20 graden werd inderdaad voor komend weekend voorspeld. Het komt alle boeren goed van pas, want de olijven moeten in deze tijd worden geplukt. Met San Martino lopen ook de landgebruikscontracten van de boeren af of worden verlengd.
‘Sintmaarten’ (fare San Martino) is in het Italiaans dan ook een werkwoord dat ‘verhuizen’ betekent. En – niet onbelangrijk - met Sint Maarten kan ook de eerste nieuwe wijn van het jaar worden gedronken.
zondag 7 november 2010
Credo
Credo in unum Deum,
Patrem omnipotentem, factorem caeli et terrae, visibilium omnium et invisibilium.
Et in unum Dominum Iesum Christum, Filium Dei unigenitum,
et ex Patre natum ante omnia saecula.
Deum de Deo, Lumen de Lumine, Deum verum de Deo vero,
genitum non factum, consubstantialem Patri; per quem omnia facta sunt.
Qui propter nos homines et propter nostram salutem descendit de caelis.
Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria Virgine, et homo factus est.
Crucifixus etiam pro nobis sub Pontio Pilato, passus et sepultus est,
et resurrexit tertia die, secundum Scripturas,
et ascendit in caelum, sedet ad dexteram Patris.
Et iterum venturus est cum gloria, iudicare vivos et mortuos, cuius regni non erit finis.
Et in Spiritum Sanctum, Dominum et vivificantem, qui ex Patre Filioque procedit.
Qui cum Patre et Filio simul adoratur et conglorificatur: qui locutus est per prophetas.
Et unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam.
Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorum.
Et expecto resurrectionem mortuorum,
et vitam venturi saeculi.
Amen.
http://www.youtube.com/user/piscatorTV#p/search/4/n3rXUzDAR4E
Patrem omnipotentem, factorem caeli et terrae, visibilium omnium et invisibilium.
Et in unum Dominum Iesum Christum, Filium Dei unigenitum,
et ex Patre natum ante omnia saecula.
Deum de Deo, Lumen de Lumine, Deum verum de Deo vero,
genitum non factum, consubstantialem Patri; per quem omnia facta sunt.
Qui propter nos homines et propter nostram salutem descendit de caelis.
Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria Virgine, et homo factus est.
Crucifixus etiam pro nobis sub Pontio Pilato, passus et sepultus est,
et resurrexit tertia die, secundum Scripturas,
et ascendit in caelum, sedet ad dexteram Patris.
Et iterum venturus est cum gloria, iudicare vivos et mortuos, cuius regni non erit finis.
Et in Spiritum Sanctum, Dominum et vivificantem, qui ex Patre Filioque procedit.
Qui cum Patre et Filio simul adoratur et conglorificatur: qui locutus est per prophetas.
Et unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam.
Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorum.
Et expecto resurrectionem mortuorum,
et vitam venturi saeculi.
Amen.
http://www.youtube.com/user/piscatorTV#p/search/4/n3rXUzDAR4E
zaterdag 6 november 2010
Geroepen tot heiligheid...
We zijn nu enkele dagen na Allerheiligen; het feest van Alle Heiligen.
Misschien lijkt het wel een ver-van-mijn-bed-show...
Toch zijn wij allemaal geroepen om heiligen te worden. Geroepen tot heiligheid...
Dit korte leven is alles wat wij hebben om heilig te worden.
Aan de andere kant besef ik maar al te goed dat wij allemaal zondaars zijn.
Toch vraag ik U Heer om ons elke dag een beetje meer heilig te maken!
Dank U Heer, omdat U vanavond in ons midden wil zijn!
God, die Hemel en Aarde heeft gemaakt.
God, die ons naar Zijn beeld heeft geschapen.
Openbaring 22,13- 'Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, de oorsprong en het einde.'
Openbaring 1,8 - ‘Ik ben de alfa en de omega’, zegt God de Heer, 'Hij die is en die was en die komt, de Albeheerser.'
Openbaring 21,6 - Toen zei Hij tegen mij: ‘Ze zijn vervuld! Ik ben de alfa en de omega, de oorsprong en het einde. Wie dorst heeft zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water dat leven geeft.'
dinsdag 2 november 2010
Allerheiligen TV-mis te Stokkel/Sint-Pieters-Woluwe
Allerheiligen in Eurovisie - 1 november 2010
De eucharistieviering op het hoogfeest van Allerheiligen komt vanuit de kerk Notre Dame de Stockel in Sint-Pieters-Woluwe. Mgr. Andre-Jozef Leonard, Aartsbisschop van Mechelen-Brussel, zal voorgaan in deze viering. Concelebranten zijn Philippe Mawet, Johan Dobbelaere, Claude Lichtert en Francois Lagasse de Locht.
De zang wordt verzorgd door het multiculturele koor 'Choeur Joyeux' van het 'Centre Oecumenique' van de UCL Campus in Woluwe, en bestaat voornamelijk uit studenten.
Goedele Miseur geeft toelichting bij de viering.
http://beta.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1000134
Homélie de la Messe en Eurovision de la Solennité de la Toussaint
depuis l’église Notre-Dame de Stockel à Woluwé-St-Pierre
(archidiocèse de Malines-Bruxelles)
le 1er novembre 2010, de 11h00 à 12h00 sur « La Deux »
Mes frères et mes sœurs,
Il faut vous en faire une raison ! Nous sommes tous appelés, vous et moi, à devenir des saints et des saintes, à l’image de tous ceux et celles que nous fêtons aujourd’hui. Vaste programme, me direz-vous ! Comment faire des saints avec nos vies telles qu’elles sont, avec nos lumières et nos ombres, nos fidélités et tant d’infidélités ? Et pourtant Dieu y parviendra. Il n’a d’ailleurs créé le monde qu’en vue d’aspirer des créatures libres dans le bonheur de sa propre vie éternelle. Et il y parviendra. Car Dieu veut le salut de tous les hommes. Et ce que Dieu veut, il le veut vraiment, avec son amour sans faille et sa toute-puissance. Car « il est grand, l’amour dont le Père nous a comblés ».
Il n’y a qu’une chose qui pourrait faire échouer son plan, si j’ose ainsi parler. Ce serait notre refus lucide, pleinement volontaire et obstiné de nous laisser aimer par lui. Ce serait de préférer, jusqu’au bout, d’être malheureux par moi-même plutôt que d’être heureux par l’amour d’un autre. Mais sauf cette possibilité, qui est celle de l’enfer, Dieu réussira à faire de nous des saints, avec le concours de notre liberté.
Oui, nous rejoindrons un jour cette foule immense que Jean a contemplée dans l’Apocalypse, « de toutes nations, races, peuples et langues », infiniment plus large encore que l’Eurovision ! Oui, les béatitudes, dont ont vécu exemplairement les saints et les saintes qui peuplent nos calendriers, seront un jour le cœur de notre éternelle félicité et de notre intarissable joie. Déjà maintenant, dans nos moments de grâce, nous en goûtons la beauté et la fécondité, pâle reflet, anticipé dans le clair-obscur de cette vie, de la joie débordante qui nous attend. Car si, « dès maintenant, nous sommes enfants de Dieu, (…) ce que nous serons ne paraît pas encore clairement ». Mais quelle béatitude ce sera « lorsque le Fils de Dieu paraîtra » !
Pour devenir des saints, nous avons cette vie, si brève, que nous menons sur la planète Terre. Heureux sommes-nous si, du mieux que nous avons pu, nous avons déjà donné à Dieu notre jeunesse ! Mais si, durant le printemps et l’été de notre vie, l’étourdissement du travail, de nos succès ou de nos échecs, nous a détournés du Seigneur en nous faisant nous cramponner à nos petits bonheurs fugaces, l’automne arrivera, qui nous dépouille de nos illusions. Alors, tout ce qui n’est pas béatitude authentique, tous nos bonheurs étriqués, s’en vont, emportés comme feuilles au vent de novembre. Alors l’unique nécessaire de cette vie reprend tout doucement ses droits.
Et puis, sauf cas de mort prématurée, viendra l’hiver de notre séjour terrestre, quand la vie s’engourdit, quand les problèmes de santé se multiplient, quand vient enfin le temps de l’agonie et de la mort. Que d’hommes et de femmes – et nous serons probablement du nombre – deviennent des saints dans les dernières années, dans les derniers mois, jours ou minutes de la vie, quand il faut enfin tout lâcher de ce à quoi l’on s’était tant accroché auparavant ! Alors, avec une lucidité dont seule la miséricorde de Dieu atténue la crudité, je réaliserai que, souvent, j’ai mal vécu de moi-même et suis passé à côté des sources de la vraie joie. Alors, comme saint Augustin, je m’écrierai dans les larmes du repentir : « Tard je t’ai aimée, ô Beauté si ancienne et pourtant toujours nouvelle, tard je t’ai aimée ! » C’est pourquoi, entre autres raisons, il est si important de respecter, avec l’aide des soins palliatifs, la fin naturelle de notre existence sur la terre. Cela permet à notre vie de porter ses derniers fruits, des fruits de conversion, de réconciliation avec Dieu et avec ses proches, des fruits de paix et de joie.
Mais si même le défilé étroit de l’agonie et de la mort n’a pas suffi à libérer notre cœur de ses étroitesses et à l’ajuster à la joie de Dieu, alors, même au-delà de la mort, l’amour de Dieu nous purifiera encore. Il suffit, pour cela, qu’il y ait dans notre cœur, ne fût-ce qu’une petite brèche, une petite porte ouverte à l’amour de Dieu. C’est ce qu’on appelle le purgatoire, c’est-à-dire l’amour de Dieu qui nous purifie, nous dilate et nous sanctifie au-delà même de la mort, avec le consentement de notre liberté. Car, il faut nous en faire une raison, nous n’entrerons dans la joie du Dieu trois fois saint que quand nous serons devenus des saints, enfin libérés de leurs égoïsmes, aptes à être comblés du bonheur même de Dieu.
Que nos frères et sœurs aînés, les saints, nous remplissent d’espérance sur ce chemin de la sainteté ! Et heureux sommes-nous si nous nous y engageons dès maintenant, sans attendre le soir de notre vie ! Amen.
Mgr. André-Joseph Léonard
Archevêque de Malines-Bruxelles
Homilie van Mgr. Leonard voor Eurovisie op Allerheiligen
Welbeminde broeders en zusters,
Ge zult er u bij moeten neerleggen: wij zijn allen geroepen, jullie en ik om heiligen te worden, naar het voorbeeld van hen die wij vandaag vieren. Wat een groot programma, zult ge me zeggen! Hoe kunnen wij heilig worden met ons leven zoals het is, met onze lichtpunten en onze schaduwen, met onze trouw en zoveel trouweloosheden?...
En toch zal God daarin slagen! Hij heeft de wereld immers geschapen alleen met dit doel. Met het doel dat de vrije wezens die wij zijn alleen maar zouden verlangen naar het geluk van het eeuwig leven met Hem. En Hij zal daarin slagen!... Want God wil het geluk van àlle mensen. En wat God wil, dat wil Hij ten volle, met zijn volmaakte en almachtige Liefde.
Want "de Liefde waarmee de Vader ons bemint is waarlijk groot!"
Er is maar één beletsel dat dat plan van God zou kunnen dwarsbomen, als ik dat zo mag zeggen.
Dat zou onze duidelijke en welbewuste koppige weigering zijn om ons door Hem te laten beminnen. Dat zou de vrije keuze zijn om tot het laatste moment ongelukkig te zijn op eigen krachten, dan gelukkig te worden maar dankzij Gods Liefde.
Maar behalve deze mogelijkheid, deze vrije keuze om het zonder God te doen - wat de hel is -, zal God erin slagen om heiligen van ons te maken, als wij daar vrij mee instemmen.
Ja op een goeie dag zullen wij tot die grote menigte behoren, waarover Johannes ons spreekt in de 1ste lezing van de Apokalyps: een menigte van vele volkeren, rassen talen, die oneindig veel groter zal zijn dan deze eurovisie-uitzending en dan de multiculturaliteit van de Belgische hoofdstad.
Ja de zaligsprekingen die de heiligen die op de kalender staan, op exemplarische wijze beleefd hebben, zullen op een dag het hart zijn van onze eeuwige zaligheid en van hemelse onuitputtelijke vreugde. En nu reeds - op sommige genademomenten - en die zijn er! - kunnen wij al een voorsmaak hebben van die schoonheid en vruchtbaarheid, door de afstraling in het (clair obscur) van dit leven, van de overstelpende vreugde die ons te wachten staat.
Als wij immers nu al kinderen van God zijn - wat wij zullen zijn, is ons nog niet helemaal duidelijk - maar welk een zaligheid zal het zijn als de Zoon van God ons zal verschijnen!...
Om heilig te worden, hebben wij dit leven ter onzer beschikking, dit leven hier op deze aarde, dat zo kort is. En zalig zijn wij, als we, zo goed als we konden, al onze jeugd aan God hebben gegeven. Maar als wij in de lente of in de zomer van ons leven door de roes van onze successen of onze tegenslagen, God de rug hebben toegedraaid en ons hebben vastgeklampt aan onze vluchtige kleine genoegens, dan komt de herfst van ons leven, die ons al onze illusies ontneemt. Al wat dan geen waarachtige zaligheid is, al onze voorbijgaande genoegens, zullen dan wegwaaien, zoals de blaren in de najaarswind... Dan komt het enig noodzakelijke in dit leven heel zachtjesaan terug zijn plaats innemen. En als de dood niet opeens haar intrede doet, dan komt de winter van ons verblijf hier op aarde: als het leven ons langzaamaan verlamt, als problemen met de gezondheid zich opstapelen, dan komt uiteindelijk de laatste fase van de doodstrijd...
Hoeveel mannen en vrouwen - en ook wij zullen daar waarschijnlijk bij zijn - worden geen heiligen in die laatste jaren, die laatste maanden, die laatste dagen of allerlaatste momenten van dit leven? We moeten dan immers uiteindelijk alles loslaten, waaraan we daarvoor zozeer gehecht waren... Met een helderheid waarvan allen Gods barmhartigheid de rauwheid zal kunnen verzachten, zal ik mij dan realiseren dat ik zo dikwijls geleefd heb vanuit mezelf en dat ik veel te vaak de bronnen van de ware vreugde links heb laten liggen. Dan zal ik, zoals de heilige Augustinus, tranen schreien van berouw: "Laat heb ik u bemind, oh Schoonheid, zo oud en toch altijd zo nieuw, laat heb ik u lief gehad!" Onder andere daarom is het zo belangrijk om, met de hulp van palliatieve zorgen, het natuurlijke einde van ons bestaan hier op aarde te respecteren. Dat geeft ons leven de gelegenheid om zijn laatste vruchten te dragen, vruchten van bekering, van verzoening met God en met zijn naasten, vruchten van vrede en vreugde.
Maar als zelfs die laatste benauwende opeenvolging van de doodsstrijd en de dood zelf niet volstaan heeft om ons hart te bevrijden van zijn benauwende beperkingen en om het op de hoogte te brengen van de volheid van Gods vreugde, dan zal, zelfs over de dood heen, de liefde van God ons nog verder uitzuiveren. Daarvoor volstaat het, dat er in ons hart zij het maar een kleine kier openstaat, een klein open deurtje naar Gods liefde. Dat is wat wij het vagevuur noemen, d.w.z. De liefde van God die ons zuivert, ons hart wijder maakt en ons heiligt, zelfs over de dood heen, als wij daar vrij mee instemmen. Want, dat moeten we goed voor ogen houden: wij zullen niet binnengaan in de vreugde van de drie maal heilige God, voor we heiligen geworden zijn, die eindelijk bevrijd zullen zijn van hun egoïsmen, en helemaal klaar zijn om overstelpt te worden van de vreugde van God zelf.
Dat onze broeders en zusters die ons zijn voorgegaan, de heiligen, ons vervullen met hoop op deze weg van heiligheid! En zalig zijn wij als wij ons daarvoor van nu af inzetten, zonder daarvoor de avond van ons leven af te wachten! Amen.
Mgr.André-Joseph Léonard
Aartsbisschop van Mechelen-Brussel
De eucharistieviering op het hoogfeest van Allerheiligen komt vanuit de kerk Notre Dame de Stockel in Sint-Pieters-Woluwe. Mgr. Andre-Jozef Leonard, Aartsbisschop van Mechelen-Brussel, zal voorgaan in deze viering. Concelebranten zijn Philippe Mawet, Johan Dobbelaere, Claude Lichtert en Francois Lagasse de Locht.
De zang wordt verzorgd door het multiculturele koor 'Choeur Joyeux' van het 'Centre Oecumenique' van de UCL Campus in Woluwe, en bestaat voornamelijk uit studenten.
Goedele Miseur geeft toelichting bij de viering.
http://beta.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1000134
Homélie de la Messe en Eurovision de la Solennité de la Toussaint
depuis l’église Notre-Dame de Stockel à Woluwé-St-Pierre
(archidiocèse de Malines-Bruxelles)
le 1er novembre 2010, de 11h00 à 12h00 sur « La Deux »
Mes frères et mes sœurs,
Il faut vous en faire une raison ! Nous sommes tous appelés, vous et moi, à devenir des saints et des saintes, à l’image de tous ceux et celles que nous fêtons aujourd’hui. Vaste programme, me direz-vous ! Comment faire des saints avec nos vies telles qu’elles sont, avec nos lumières et nos ombres, nos fidélités et tant d’infidélités ? Et pourtant Dieu y parviendra. Il n’a d’ailleurs créé le monde qu’en vue d’aspirer des créatures libres dans le bonheur de sa propre vie éternelle. Et il y parviendra. Car Dieu veut le salut de tous les hommes. Et ce que Dieu veut, il le veut vraiment, avec son amour sans faille et sa toute-puissance. Car « il est grand, l’amour dont le Père nous a comblés ».
Il n’y a qu’une chose qui pourrait faire échouer son plan, si j’ose ainsi parler. Ce serait notre refus lucide, pleinement volontaire et obstiné de nous laisser aimer par lui. Ce serait de préférer, jusqu’au bout, d’être malheureux par moi-même plutôt que d’être heureux par l’amour d’un autre. Mais sauf cette possibilité, qui est celle de l’enfer, Dieu réussira à faire de nous des saints, avec le concours de notre liberté.
Oui, nous rejoindrons un jour cette foule immense que Jean a contemplée dans l’Apocalypse, « de toutes nations, races, peuples et langues », infiniment plus large encore que l’Eurovision ! Oui, les béatitudes, dont ont vécu exemplairement les saints et les saintes qui peuplent nos calendriers, seront un jour le cœur de notre éternelle félicité et de notre intarissable joie. Déjà maintenant, dans nos moments de grâce, nous en goûtons la beauté et la fécondité, pâle reflet, anticipé dans le clair-obscur de cette vie, de la joie débordante qui nous attend. Car si, « dès maintenant, nous sommes enfants de Dieu, (…) ce que nous serons ne paraît pas encore clairement ». Mais quelle béatitude ce sera « lorsque le Fils de Dieu paraîtra » !
Pour devenir des saints, nous avons cette vie, si brève, que nous menons sur la planète Terre. Heureux sommes-nous si, du mieux que nous avons pu, nous avons déjà donné à Dieu notre jeunesse ! Mais si, durant le printemps et l’été de notre vie, l’étourdissement du travail, de nos succès ou de nos échecs, nous a détournés du Seigneur en nous faisant nous cramponner à nos petits bonheurs fugaces, l’automne arrivera, qui nous dépouille de nos illusions. Alors, tout ce qui n’est pas béatitude authentique, tous nos bonheurs étriqués, s’en vont, emportés comme feuilles au vent de novembre. Alors l’unique nécessaire de cette vie reprend tout doucement ses droits.
Et puis, sauf cas de mort prématurée, viendra l’hiver de notre séjour terrestre, quand la vie s’engourdit, quand les problèmes de santé se multiplient, quand vient enfin le temps de l’agonie et de la mort. Que d’hommes et de femmes – et nous serons probablement du nombre – deviennent des saints dans les dernières années, dans les derniers mois, jours ou minutes de la vie, quand il faut enfin tout lâcher de ce à quoi l’on s’était tant accroché auparavant ! Alors, avec une lucidité dont seule la miséricorde de Dieu atténue la crudité, je réaliserai que, souvent, j’ai mal vécu de moi-même et suis passé à côté des sources de la vraie joie. Alors, comme saint Augustin, je m’écrierai dans les larmes du repentir : « Tard je t’ai aimée, ô Beauté si ancienne et pourtant toujours nouvelle, tard je t’ai aimée ! » C’est pourquoi, entre autres raisons, il est si important de respecter, avec l’aide des soins palliatifs, la fin naturelle de notre existence sur la terre. Cela permet à notre vie de porter ses derniers fruits, des fruits de conversion, de réconciliation avec Dieu et avec ses proches, des fruits de paix et de joie.
Mais si même le défilé étroit de l’agonie et de la mort n’a pas suffi à libérer notre cœur de ses étroitesses et à l’ajuster à la joie de Dieu, alors, même au-delà de la mort, l’amour de Dieu nous purifiera encore. Il suffit, pour cela, qu’il y ait dans notre cœur, ne fût-ce qu’une petite brèche, une petite porte ouverte à l’amour de Dieu. C’est ce qu’on appelle le purgatoire, c’est-à-dire l’amour de Dieu qui nous purifie, nous dilate et nous sanctifie au-delà même de la mort, avec le consentement de notre liberté. Car, il faut nous en faire une raison, nous n’entrerons dans la joie du Dieu trois fois saint que quand nous serons devenus des saints, enfin libérés de leurs égoïsmes, aptes à être comblés du bonheur même de Dieu.
Que nos frères et sœurs aînés, les saints, nous remplissent d’espérance sur ce chemin de la sainteté ! Et heureux sommes-nous si nous nous y engageons dès maintenant, sans attendre le soir de notre vie ! Amen.
Mgr. André-Joseph Léonard
Archevêque de Malines-Bruxelles
Homilie van Mgr. Leonard voor Eurovisie op Allerheiligen
Welbeminde broeders en zusters,
Ge zult er u bij moeten neerleggen: wij zijn allen geroepen, jullie en ik om heiligen te worden, naar het voorbeeld van hen die wij vandaag vieren. Wat een groot programma, zult ge me zeggen! Hoe kunnen wij heilig worden met ons leven zoals het is, met onze lichtpunten en onze schaduwen, met onze trouw en zoveel trouweloosheden?...
En toch zal God daarin slagen! Hij heeft de wereld immers geschapen alleen met dit doel. Met het doel dat de vrije wezens die wij zijn alleen maar zouden verlangen naar het geluk van het eeuwig leven met Hem. En Hij zal daarin slagen!... Want God wil het geluk van àlle mensen. En wat God wil, dat wil Hij ten volle, met zijn volmaakte en almachtige Liefde.
Want "de Liefde waarmee de Vader ons bemint is waarlijk groot!"
Er is maar één beletsel dat dat plan van God zou kunnen dwarsbomen, als ik dat zo mag zeggen.
Dat zou onze duidelijke en welbewuste koppige weigering zijn om ons door Hem te laten beminnen. Dat zou de vrije keuze zijn om tot het laatste moment ongelukkig te zijn op eigen krachten, dan gelukkig te worden maar dankzij Gods Liefde.
Maar behalve deze mogelijkheid, deze vrije keuze om het zonder God te doen - wat de hel is -, zal God erin slagen om heiligen van ons te maken, als wij daar vrij mee instemmen.
Ja op een goeie dag zullen wij tot die grote menigte behoren, waarover Johannes ons spreekt in de 1ste lezing van de Apokalyps: een menigte van vele volkeren, rassen talen, die oneindig veel groter zal zijn dan deze eurovisie-uitzending en dan de multiculturaliteit van de Belgische hoofdstad.
Ja de zaligsprekingen die de heiligen die op de kalender staan, op exemplarische wijze beleefd hebben, zullen op een dag het hart zijn van onze eeuwige zaligheid en van hemelse onuitputtelijke vreugde. En nu reeds - op sommige genademomenten - en die zijn er! - kunnen wij al een voorsmaak hebben van die schoonheid en vruchtbaarheid, door de afstraling in het (clair obscur) van dit leven, van de overstelpende vreugde die ons te wachten staat.
Als wij immers nu al kinderen van God zijn - wat wij zullen zijn, is ons nog niet helemaal duidelijk - maar welk een zaligheid zal het zijn als de Zoon van God ons zal verschijnen!...
Om heilig te worden, hebben wij dit leven ter onzer beschikking, dit leven hier op deze aarde, dat zo kort is. En zalig zijn wij, als we, zo goed als we konden, al onze jeugd aan God hebben gegeven. Maar als wij in de lente of in de zomer van ons leven door de roes van onze successen of onze tegenslagen, God de rug hebben toegedraaid en ons hebben vastgeklampt aan onze vluchtige kleine genoegens, dan komt de herfst van ons leven, die ons al onze illusies ontneemt. Al wat dan geen waarachtige zaligheid is, al onze voorbijgaande genoegens, zullen dan wegwaaien, zoals de blaren in de najaarswind... Dan komt het enig noodzakelijke in dit leven heel zachtjesaan terug zijn plaats innemen. En als de dood niet opeens haar intrede doet, dan komt de winter van ons verblijf hier op aarde: als het leven ons langzaamaan verlamt, als problemen met de gezondheid zich opstapelen, dan komt uiteindelijk de laatste fase van de doodstrijd...
Hoeveel mannen en vrouwen - en ook wij zullen daar waarschijnlijk bij zijn - worden geen heiligen in die laatste jaren, die laatste maanden, die laatste dagen of allerlaatste momenten van dit leven? We moeten dan immers uiteindelijk alles loslaten, waaraan we daarvoor zozeer gehecht waren... Met een helderheid waarvan allen Gods barmhartigheid de rauwheid zal kunnen verzachten, zal ik mij dan realiseren dat ik zo dikwijls geleefd heb vanuit mezelf en dat ik veel te vaak de bronnen van de ware vreugde links heb laten liggen. Dan zal ik, zoals de heilige Augustinus, tranen schreien van berouw: "Laat heb ik u bemind, oh Schoonheid, zo oud en toch altijd zo nieuw, laat heb ik u lief gehad!" Onder andere daarom is het zo belangrijk om, met de hulp van palliatieve zorgen, het natuurlijke einde van ons bestaan hier op aarde te respecteren. Dat geeft ons leven de gelegenheid om zijn laatste vruchten te dragen, vruchten van bekering, van verzoening met God en met zijn naasten, vruchten van vrede en vreugde.
Maar als zelfs die laatste benauwende opeenvolging van de doodsstrijd en de dood zelf niet volstaan heeft om ons hart te bevrijden van zijn benauwende beperkingen en om het op de hoogte te brengen van de volheid van Gods vreugde, dan zal, zelfs over de dood heen, de liefde van God ons nog verder uitzuiveren. Daarvoor volstaat het, dat er in ons hart zij het maar een kleine kier openstaat, een klein open deurtje naar Gods liefde. Dat is wat wij het vagevuur noemen, d.w.z. De liefde van God die ons zuivert, ons hart wijder maakt en ons heiligt, zelfs over de dood heen, als wij daar vrij mee instemmen. Want, dat moeten we goed voor ogen houden: wij zullen niet binnengaan in de vreugde van de drie maal heilige God, voor we heiligen geworden zijn, die eindelijk bevrijd zullen zijn van hun egoïsmen, en helemaal klaar zijn om overstelpt te worden van de vreugde van God zelf.
Dat onze broeders en zusters die ons zijn voorgegaan, de heiligen, ons vervullen met hoop op deze weg van heiligheid! En zalig zijn wij als wij ons daarvoor van nu af inzetten, zonder daarvoor de avond van ons leven af te wachten! Amen.
Mgr.André-Joseph Léonard
Aartsbisschop van Mechelen-Brussel
Abonneren op:
Posts (Atom)